(26 maart 2023)
Deze vroege voorjaarsbloeier is onder verschillende namen bekend. De officiële naam is vingerhelmbloem. Maar ik leerde hem vroeger kennen onder de naam voorjaarshelmbloem. Verder heeft het de naam vastwortelige helmbloem. En de mooiste naam is vogeltje-op-de-kruk.
Een nauwverwante soort is holwortel. Beide horen tot hetzelfde geslacht. Je kunt ze o.a. van elkaar onderscheiden door naar de schutblaadjes van de bloemen te kijken. Bij vingerhelmbloem zijn die (meestal) handvormig ingesneden (vandaar de naam) en bij holwortel gaafrandig (foto rechtsboven). Holwortel ziet er bovendien wat grover uit. Beide hebben een knol. Die van vingerhelmbloem is sponsachtig gevuld, die van holwortel is hol. (Maar dit laatste veldkenmerk kunnen we maar beter buiten beschouwing laten.)
Vingerhelmbloem komt in het wild voor in de Zeeuwse en Zuid-Hollandse duinen en verder op sommige plekken in Limburg, Gelderland en Overijssel en langs de Utrechtse Vecht. Daarnaast vind je hem ook als stinzenplant in o.a. Groningen en Friesland. Afgelopen week zagen we deze plant massaal op buitenplaats Beeckestijn bij Velsen-Zuid. Holwortel vind je in Nederland alleen als stinzenplant.
Vingerhelmbloem houdt van vochtige loofbossen, bij voorkeur met kalkrijke bodems. In hellingbossen vind je ze vooral onderaan de helling, op weggespoeld bodemmateriaal.
Vingerhelmbloem en holwortel bloeien in maart-april. De bloemen hebben tinten tussen paarsrood en wit in. Er wordt ook mee gekweekt. Wij hebben in onze tuin per ongeluk ook planten met een zuurstokroze kleur (‘Beth Evans’). Mijn voorkeur gaat uit naar de natuurlijke kleuren. Na de bloei sterft de plant bovengronds af.
Zowel voor de bestuiving als voor de zaadverspreiding hebben beide plantensoorten insecten nodig. De bestuiving gebeurt door bijen en hommels. Ze komen op de nectar af die zich in de naar boven gerichte spoor van de bloem bevindt. Als de insecten op de bloemblaadjes gaan zitten, veren die omlaag waardoor de meeldraden en stamper tevoorschijn komen. Ze klappen dan tegen de buik van de landende bij aan. De spoor is zo lang dat alleen langtongige bijen bij de nectar kunnen. Dat zijn bijvoorbeeld de vroeg in het voorjaar vliegende sachembij en verschillende hommelsoorten. Bijen met een korte tong zoals de honingbij breken in: ze bijten een gat in het spoor. Zo halen ze wel de nectar, maar helpen ze niet mee met de bestuiving!
Ook de zaadverspreiding is insectenwerk. De zaden zijn zo’n drie weken na de bestuiving rijp. De bloeistengel verslapt en buigt naar de grond. De rijpe vrucht (een soort peultje met twee kleppen) springt open en de zaden vallen eruit. Aan de zaden zit een eiwitrijk aanhangsel (het mierenbroodje) waar mieren dol op zijn. Al binnen tien minuten nadat de zaden op de grond zijn gevallen, worden ze weggesleept. Mieren kunnen de zaden drie meter verplaatsen. Ze zijn alleen geïnteresseerd in het mierenbroodje; het zaadje laten ze vallen. Een mooie bijkomstigheid voor de plant: het mierenbroodje stoot zadeneters zoals muizen af.
Hier lees je waarom ik elke dag een soort plaats.
𝘉𝘳𝘰𝘯𝘯𝘦𝘯: 𝘕𝘦𝘥𝘦𝘳𝘭𝘢𝘯𝘥𝘴𝘦 𝘖𝘦𝘤𝘰𝘭𝘰𝘨𝘪𝘴𝘤𝘩𝘦 𝘍𝘭𝘰𝘳𝘢, 𝘛𝘶𝘪𝘯𝘴𝘤𝘩𝘦𝘶𝘳𝘬𝘢𝘭𝘦𝘯𝘥𝘦𝘳, 𝘣𝘰𝘦𝘬 ‘𝘚𝘵𝘪𝘯𝘻𝘦𝘯𝘱𝘭𝘢𝘯𝘵𝘦𝘯’, 𝘞𝘪𝘬𝘪𝘱𝘦𝘥𝘪𝘢