Een boom herken je o.a. aan blad, bloemen, vruchten, schors en silhouet. In de winter, als het blad ontbreekt, kun je toch nog veel bomen vrij makkelijk herkennen. Dat geldt bijvoorbeeld voor de (gewone) es.
In de winter herken je de boom aan de vrij dikke grijze twijgen en de zwarte knoppen. Deze staan kruisgewijs twee aan twee tegenover elkaar. Ook hangen in veel bomen nog de vruchten (‘essensleutels’). Verder kun je soms bloemkoolachtige zwarte uitstulpingen in de boom zien (linksboven): de gallen van een galmijt (essenbloesemmijt).
Verder herken je essen aan de rechte stammen met grijze, gladde bast. Bij oudere bomen is de bast licht gegroefd. Op de bast zie je vaak mossen en korstmossen zoals het gewoon purperschaaltje (midden onder).
Een es laat zich gemakkelijk knotten en wordt gebruikt als hakhout. De takken zijn bij knotbomen lang en recht. Het hout is taai en stevig en kan gebruikt worden voor stokken of stelen van gereedschap.
In april-mei bloeit de boom (linksonder). Bloemen kunnen alleen mannelijk of vrouwelijk, maar ook allebei zijn. Er zijn bomen met alleen mannelijke bloemen. Het zijn naaktbloeiers (zonder kelk- en kroonbladeren). Voor zowel de bestuiving als de zaadverspreiding heeft de boom wind nodig. De zaden worden door verschillende dieren gegeten.
De bladeren verschijnen pas na de bloei: oneven geveerd, met zeven tot dertien deelblaadjes. De es is een echte lichtboom: de bladeren zitten vooral aan de buitenkant van de kroon. In de herfst verteert het loof gemakkelijk en zorgt zo voor een rijk bodemleven.
Een es kan veertig meter hoog worden. Ze worden maximaal honderd jaar oud. Als een es als hakhout wordt beheerd, kan hij wel een paar eeuwen meegaan.
Verschillende insecten zijn afhankelijk van de es zoals de al eerder genoemde galmijt. Een probleem voor de es is een schimmel: het vals essenvlieskelkje. Deze invasieve exoot (oorspronkelijk uit Oost-Azië) veroorzaakt essentaksterfte en komt sinds de jaren ’90 in Europa voor. Vooral de laatste jaren heeft deze ziekte zich flink uitgebreid en lijden veel essen hieronder. Je herkent het in de zomer aan verdorrend blad en afstervende takken. Een klein deel van de bomen blijkt gelukkig minder vatbaar voor de ziekte te zijn.
De es is verwant aan de olijfboom, sering en liguster. Hij komt van nature voor in het rivierengebied en in beekbegeleidende bossen; op voedselrijke, kalkhoudende en vochtige bodems. Essen worden ook gekweekt en aangeplant. Daardoor zie je de boom door het hele land, behalve in droge gebieden.
In parken kun je ook anders soorten essen tegenkomen, o.a. de pluimes (uit Zuid-Europa) of soorten uit Amerika.
Hier lees je waarom ik elke dag een soort plaats.
𝘉𝘳𝘰𝘯𝘯𝘦𝘯: 𝘞𝘪𝘬𝘪𝘱𝘦𝘥𝘪𝘢, 𝘕𝘦𝘥𝘦𝘳𝘭𝘢𝘯𝘥𝘴𝘦 𝘖𝘦𝘤𝘰𝘭𝘰𝘨𝘪𝘴𝘤𝘩𝘦 𝘍𝘭𝘰𝘳𝘢, 𝘸𝘶𝘳.𝘯𝘭
Eén gedachte over “Soort van dag 19: (gewone) es”